Was Marco dan zo’n prototypisch kind dat verwekt was ter stutting van een uitgewoond huwelijk? Een geantidateerde nakomeling, een louter bedhoudkundige operatie om de balanswaarde van het versneld afgeschreven gezinsgeluk op peil te houden?
“Allé Mark doe toch nie zo lomp.”
“Ja, ik kan veel zien, ma nie alles hé?”
“Nee da’s waar. En veel is bij u ook nog altijd bekans niks.”
“Och, kijkt naar uzelf hé.”
“Awel, ja. Ik kijk naar mezelf. Gij zou da beter ook doen, ge zou der iets van leren. Enfin, als ge thuis zou zijn, tenminste.”
“Och.”
Moederlief klapte nijdig de pikkel van haar fiets uit, zakte door de knieën en tastte naar de vergammelde mikado van wasspelden die enkele stenen van de zone 30-straat versperde. Een artistieke misgeboorte ontsproten aan de overtilde knutselmotoriek van haar vierjarige zoon, Marco. Iets waarvoor ze in het zicht van de juf wellicht nog al haar vermogen tot zelfdeceptie had gebald, teneinde een positief antwoord te formuleren op de vraag: “Kijk mama, een vliegtuig. Mooi hé?”
Terwijl moederlief instond voor het bergen van de brokstukken, worstelde vaderlief verder om ook de Studio100-boekentas niet uit zijn spasmodische greep te lossen. Binnensmonds kauwde hij een woordenbrei die het midden hield tussen verontschuldigend gemonkel en ongeveild zelfbeklag.
Achterop de fiets van moederlief, sloeg zoonlief vanuit zijn zitje verstijfd gade wat zich de voorbije 30 seconden had voltrokken.
Was het de notie van zijn verloren gegane meesterwerk? Of eerder de bitse stemming tussen vaderlief en moederlief? Hoe dan ook, vanuit standbeeldstand sloeg Marco over naar de recto van zijn emotionele uitingsrepertorium.
Armen en benen van het kleine lijf begonnen te wieken als een duracelkonijn op amfetaminen. “Mijn vliegtuig! Mijn vliehiegtuihuihuig! Ge hebt da kapot gedaan, papa! Kapohohohot!”
Het keelgat sperde zich naar de maximale stand voor een apotheose in onbedaarlijk huilen.
En dan, plots, zie je dat alles in vraag wordt gesteld. Plots? Niet lang. Een nanoseconde. Maar oprecht genoeg om waarneembaar te zijn. Een micro-expressie die uit de vaderlijke kerker van jarenlange onderdrukking ontsnapt. Schuchtere twijfel, die binnensijpelt met het effect van een waterdruppel op een elektrisch circuit. “Is dit het allemaal waard?”
Maar veel tijd voor inwendig geredekavel over de gezinsplanning werd vaderlief niet gegund. Terwijl moederlief met haar hand de laatste overschotten van wat ooit een vleugel was in een plastic zak borstelde, zag vaderlief hoe de uitgegroeide kleuter door zijn razende zwenkingen de fiets van moeder lief aan het wankelen bracht.
Hij keek ernaar. Maar ingrijpen?
De fiets pivoteerde half om zijn as over de pikkel. Gedurende een halve seconde kende hij nog een plagerig evenwicht, om vervolgens onbarmhartig tegen de straatbetegeling te smakken.
Zoonlief beantwoordde deze wending met nog zinnelozer gekrijs.
Moederlief trachtte de emotionele draaikolk van haar zoon te dammen met troostende woorden en halve leugens, omdat de hele waarheid nog te groot is voor een klein kind om door te slikken.
“Maar Marcootje toch. Zo erg is het allemaal niet. Papa zal het maken.” Of: “Ge moogt met de wasspelden van uw zus een nieuw vliegtuig maken”.
Dochterlief, rond de 12 en in de aanhef naar haar puberteit, zag zich dadelijk genoopt de cocon van apathisch stilzwijgen te doorbreken, nu haar bezittingen als pasmunt geïnterpelleerd werden om de pijn van een nooit bestelde kleuterbroer te helen.
“Wa? Nee jong, ik heb die voor mijzelf nodig!”
“’t Is niet dat Marcootje ze allemaal gaat gebruiken hé”, wierp moederlief aanmatigend de bal terug.
“Nee zeker? Ik heb niks van m’n eigen. En weet ge nog wat er met mijn stiften is gebeurd?”
“Gaan we daar weer over beginnen?”
“Allemaal de punt ingedrukt!”
Vaderlief – aangekomen op het laatste verdiep van zijn kalme volharding – onderbrak het gekibbel en braakte zijn ontsteltenis uit voor zoveel inauthentische durchsnitlichkeit vanwege zijn dochter.
“Zwijgt en zijt nu is twee minuten redelijk. ’t Is godverdomme schaamtelijk!”
Stilte. Alle blikken op hem gericht.
Versteld van zijn eigen kolerieke allures, vluchtte vaderlief in een ander onderwerp om de vijandigheden finaal te bedaren.
“Wie heeft er zin in McDonald?”
Een gouden zet. Twee gezichtjes toonden een begin van opklaring. Moederlief besloot mee op de populistische kar te springen die haar partner had voorgereden, door de vraag op een nog blijmoediger timbre te herhalen. Nu de meridiaan van hun gezinsgeluk tegen de kilste pool gedrongen zat, was het niet het moment om kanttekeningen te maken over gezonde voeding.
De fiets van moederlief werd rechtgetakeld, het kind op strakste stand vastgegespt. In stompe driehoeksformatie verlieten zij de steeg, waar de zone 30 duidelijk niet sloeg op het decibelniveau. Een onredelijke fietsketting leek de aftocht nog te blokkeren, maar vaderlief had er vuile handen voor over om daaraan te verhelpen.
Een koor van een vijftal luistervinkende ramptoeristen keek hen na. Voyeurs, inclusief ikzelf, die hun ogen en oren laafden aan deze heraangelegde schoolomgeving als bordeel van familiale smart.