Zo luidde ongeveer de samengevatte visie van mijnheer K. op de oudste der dragers van zijn achternaam.
Aanleiding van ons treffen was een treinvertraging die het verblijf van de reizigers op het perron op nogal ondemocratisch wijze verlengde. Mijnheer K. liet zich naast mij op de harde bank zakken, stootte mij aan en gebaarde mij tot het afzetten van de hoofdtelefoon.
“Mijnheer, het is niet van mijn gewoonte, maar heeft u een gsm die ik even mag gebruiken om mijn vrouw te bellen? Zij is nogal snel ongerust.”
Omdat het geweten is dat ongerustheid bij echtgenotes en moeders aanleiding kan wezen voor te missen kwestie, aarzelde ik niet en tastte naar mijn broekzak. Hij vroeg me gelijk om het nummer zelf “te draaien”.
Een zichtbare verbazing overkwam hem, toen bleek dat mijn mp3-speler ook voor een geloofwaardige telefoon kon doorgaan. Doch hij recupereerde snel van zijn korte verbijstering en scandeerde terstond een vast nummer uit de zone 03. Ik moest haast maken om zijn dicteerdémarage bij te halen en overhandigde hem uiteindelijk het toestel dat hij tussen duim en middenvinger aan het oor knelde.
Het telefoongesprek dat volgde, deed een gezonde relatie vermoeden.
“Dag schat, ik ben het.”
“Zeg, ik zal wat later zijn”
“Ja, vertraging.”
“Ja, weeral.”
“Ja”
“Ja”
“OK”
“Ja”
“Ja, perfect”
“Ja”
“Tot straks”
“Daaa… Wat? Jaja, geen probleem”
“Ja, doe ik”
“Daaag”
De affirmatief is voor een getrouwd man als de zuurstoffles voor een duiker.
“Heeft u dan geen gsm?”, vroeg ik niet zozeer uit interesse, dan wel als vingeroefening in smalltalk.
“Jawel, maar die heb ik in Brussel bij een klant laten liggen”, biechtte hij op een zelfverwijtende toon.
Daarop viel het gesprek wat stil. Smalltalk is een discipline met nog ruimte tot innovatie.
Of ik kinderen had, vroeg mijnheer K. na twee minuten staren en schuifelen. Ik schrok van de vraag en toch weer niet. Ik krijg ze wel meer wanneer de wallen onder mijn ogen in het offensief zijn.
“Nee”, antwoordde ik naar waarheid en ik had er bijna nog een “helaas” voor gezet. Want kinderen zijn altijd een gespreksonderwerp. Wat mij dan weer naadloos inspireerde voor een volgende vraag.
“En u?”
“Drie. Allemaal al volwassen.”
“En studeren ze nog?” Ik taxeerde mijnheer K. eind de vijftig.
“Twee. Alexander, onze jongste, zit in zijn eerste jaar Rechten. Straffe student. Alles geslaagd in januari. En ons Marlies doet haar derde jaar handelsingenieur.”
Een nieuwe stilte markeerde de overgang naar het derde bedrijf.
“En nummer drie?” vroeg ik met een jolige bijsmaak die zo geadopteerd leek uit De Rode Loper.
“Cho, onze Wouter… Ja, onze Wouter.”
“Een geval apart?”
“Cho ja, onze Wouter. 29 jaar. Heef vanalles gedaan, maar niet gestudeerd. Allé, toch niks afgemaakt. Pas op: altijd grote plannen en dure woorden. Vorig jaar is hij nog een zaak gestart in vijveraanleg. Dat heeft exact vier maanden geduurd. Wat een gedacht ook.”
Mijnheer K. loosde een zucht die hij in de slotmaat forceerde tot een glimlach.
“En nu?”
“Cho, ja. Onze Wouter. Van interim naar interim. Zeggen dat hij vanalles gaat doen. En tussenin niks.”
Ik aarzelde om verder te duwen in deze wit uitslaande familiepuist. Maar mijnheer K. wachtte niet op mij.
“Drinken, ja, daar is hij goed in. Da’s het enige dat hij ooit volgehouden heeft.”
“Dan kan hij misschien ooit gaan rentenieren op zijn leeggoed”, pikte ik iets te vlot in.
Mijnheer K. verwelkomde dat perspectief met een binnensmondse “tsja”. Hoewel hij zijn best deed om het niet te laten merken, griefde het hele gegeven van die 24 karaats fuckup hem zichtbaar.
“Hij kan altijd nog auteur van beleggingsboeken worden”, had ik mijnheer K. nog willen geruststellen. Maar dat liet ik maar zo. Want daar was de trein richting Antwerpen.
wederom geniaal 🙂