Daar had ze duidelijk nog niet bij stilgestaan. Het had echter weinig zin om retroactief nog de wenselijke overwegingen te maken, want de ontmoeting van haar kin met de ijslaag die zich op het asfalt had gevormd, maakte zonder meer duidelijk dat fietsen op dergelijke ondergrond niet tot aanbevelen strekt.
Opgetrokken jukbeenderen en dichtgeknepen ogen exposeerden haar evidente lijden. Tussen haar op elkaar geknelde kiezen ontsnapte een hoog geïntoneerd geluid dat meer dan eens als opmaat klinkt naar een onbedaarlijke huilsymfonie.
Toch takelde ze zich manmoedig recht langs de arm van een helpende ziel. De pijn verbijtend. Want ja, de mensen kijken.
Nu, die mensen keken al even. En al die mensen dachten al evenlang: als ze daar aan die ongestrooide weg maar gewoon even van de fiets stapt. En toen ze dat niet deed en haar voorwiel de onheilsplaats kustte, dachten de mensen: als ze nu maar niet de voorste rem aantrekt.
En nog even later dachten de mensen: kieke. Een pejoratief dat godzijdank algauw plaats maakte voor oprecht medelijden en intermenselijke behulpzaamheid.