Van het vorige schrijven, herinneren we ons de algemene paniek over de cijfers voor aardrijkskunde en geschiedenis. Deze negatieve tendensen dienen evenwel gekaderd te worden in de ruimere sociaal-culturele context van die tijd.
We schrijven het jaar 1999, met de dioxinecrisis die staat te gebeuren. Dat het tijden van psychose en mentale ontwrichting waren, uitte zich ook in de klederdracht. Zo was het plots weer legitiem om olifantenpijpen en plateaushoes aan te doen, en dit over alle sociale klassen en seksen heen. Dat dit een wanstantelijk spektakel was, daar moet ik u niet van overtuigen.
Temidden van dat ongunstige klimaat moest ik dus hopeloos geacht oplapwerk verrichten. De crisis uitzweten, leek mij de te volgen weg. Reculer pour mieux sauter, weet u wel. Dat hielp voor aardrijkskunde, waarvoor op het februarirapport al een 11/20 prijkte. Al gebiedt de eerlijkheid ons te zeggen dat er na Kerstmis een vervangleraar was aangetreden die haalbaardere eisen voorop stelde. Voor geschiedenis (8/20) en wiskunde (8/20) mocht het daarentegen eenstemeer niet baten. De commentaarsectie bevatte derhalve een hoog déjà -vu gehalte:
Gelukkig waren er toen nog drie examenreeksen om de meubelen en verdronken kalveren te redden. Pasen 1999 moet zowat de eerste keer geweest zijn dat er écht sprake kon zijn van fatsoenlijke cijfers. Voor aardrijkskunde en geschiedenis worden de scores bijna verdubbeld, wat een onweerlegbare indicatie was van een voortschrijdende opmars. Het moet ook rond die tijd geweest zijn dat ik ontdekte dat er zoiets bestond als een studiemethode, die verder ging dan laissez faire, laissez passer. Voor het eerst in mijn middelbare schoolgeschiedenis, is de commentaar een bondig gehouden lofzang.
Op zulke momenten komt het er op aan van nog iets over te houden voor de eindexamens. Met dat gegeven in het achterhoofd, is het dus niet meer dan logisch dat er keuzes moeten gemaakt worden teneinde de weinige inzet en doorzetting gelijkmatig te spreiden. Want tussen april en juni – dat had u al geraden – zit toch wel nog die geniepigerd van een mei-maand! Kort samengevat kan gesteld worden dat de cijferreeks van 9 tot 19/20 loopt. De klastitularis maakt als volgt abstractie van deze extremen:
De uitzichtloze tekorten van Kerstmis mochten dan wel enigszins getemperd zijn langs de paasexamens, er bleef niettemin een donkerrode schijn aan het jaargemiddelde hangen. Voor aardrijkskunde was er weinig om zich zorgen over te maken sinds de personeelswissel. Geschiedenis daarentegen was van een heel andere aard. De punten van dagelijks werk gaven weinig reden tot optimisme. Aldus zag ik mij genoopt om op structurele basis die ganse geschiedenisboek meerdere male te doorploegen bij wijze van examenvoorbereiding. Op die momenten beseft men pas echt hoe weinig men wel oppikt tijdens de les. Maar gelukkig bleef deze occasionele ijver niet onbeloond. Met 65% op het eindexamen kon het jaargemiddelde nog stijgen tot 49%. Een delibereerbaar cijfer, temidden van een eindrapport met enkel meevallers. Laat nu die tranen vooral de vrije loop…
Uw rapporten op de middelbare school waren duidelijk veel boeiender dan de mijne.
Alhoewel, in het derde middelbaar heb ik het ook wel eventjes te bont gemaakt.
Lol